De zwarte ruiter is ook zo’n gast uit het hoge noorden. Ze broeden in arctische hoogveengebieden en trekken daarna zuidwaarts, onder andere naar kwelders en moerasgebieden in onze contreien. De zwarte ruiter lijkt in de winter van een afstandje op de tureluur, maar kijk eens goed naar snavel en poten. Die zijn niet alleen langer, maar ook dunner en fijner dan bij een tureluur. En rood in plaats van oranje. Een zwarte ruiter in de winter helemaal niet zwart. De rug lichtgrijs, de buik wit en gespikkeld. Pas in de zomer doet hij zijn naam eer aan. Maar zoals bij vogels wel meer het geval, herken je de zwarte ruiter vooral aan zijn geluid. Het werd me als jong ventje al jong ingeprent door de vogelaars op Tholen: hoor je tu-wiet, dan is het een zwarte ruiter. Wie het geluid van een zwarte ruiter eenmaal heeft gehoord, zal het nooit meer vergeten.
Hoe een zwarte ruiter naar voedsel zoekt
Elke steltloper heeft zijn eigen tafelmanieren. Een kluut maait door de modder en zeeft beestjes en algen eruit. Een wulp prikt met zijn lange snavel het diepst van alle steltlopers in ons land in de modder. Een watersnip eveneens, maar in het tempo van een naaimachine. Steenlopers vreten kapotte schelpdieren leeg. En zwarte ruiters? Die zwemmen en grondelen op hun typische manier in ondiepe slootjes en plassen. Zoals je ziet vangen ze nu en dan nog een garnaaltje ook! Kop in het water, snavel door de modder en trappelen maar met die steltpoten. Deze twee zwieren door een sloot bij Zierikzee. In het brakke water van de Prunje voelt hij zich als een vis in het water.