Wandel op het wad en je komt allerlei soorten steltlopers tegen. En al die soorten zijn geschapen met hun eigen unieke kenmerken. Neem nu de zilverplevier. Een steltloper die in najaar en winter in de Waddenzee, Oosterschelde en Westerschelde kunt zien. Anders dan de wulp heeft de zilverplevier een heel korte snavel. En dat maakt dat deze plevieren zichtjagers zijn. Hoe dat precies zit?
Laten we eens een paar steltlopers de revue laten passeren. We beginnen met de grootste, de wulp. Zijn snavel is de langste van allemaal, en bovendien krom. De wulp peurt dus ontzettend diep in de bodem. Geen enkele andere vogel komt zo diep. Hier heeft de wulp dus een voorsprong op de rest. Komt bij dat in het puntje van zijn snavel heel veel zenuwen zitten. De wulp voelt dus onder de grond wat er voor zijn snavel komt. Is dat een pier, dan open hij alleen zijn snavelpunt en trekt hij de pier uit de grond.
De grutto, rosse grutto en regenwulp hebben ook lange snavels, maar komen een stuk minder diep. Ook zij kunnen trouwens alleen het puntje van hun snavel openen. Handig voor als jouw voedsel dieper in de grond zit.
Dan komen de ruiters in beeld: zwarte ruiter, groenpootruiter en tureluur. Zij hebben middellange snavels waarmee ze alleen de eerste paar centimeters van het slik kunnen onderzoeken. Deze vogels jagen dus ook op het zicht.
De steltlopers met de kortste snavels zijn de echte zichtjagers. Hun ogen zijn superscherp. Ze moeten het immers hebben van al het voedsel dat voor hun snavel komt. Zien ze een zeepier, strandzager of klein slakje, dan vangen ze het vliegensvlug. In het filmpje hieronder zie je een zilverplevier een zeepier uit de bodem trekken. Andere wadvogels met korte snavels zijn de steenloper, bonte strandloper en bontbekplevier. Allemaal jagen ze op het zicht en beperken ze zich tot de weekdieren die aan de oppervlakte leven.