Sommige weken in november leveren maar weinig beelden op. Nat, veel wind en dan ook nog eens druk met andere verplichtingen. Dan ben ik blij dat ik nog wat beelden ‘op de plank’ heb liggen. Van dit charmante wespennestje bijvoorbeeld, hoog in de Italiaanse Alpen. Ik was er met mijn lompe wandelschoenen zeker aan voorbij gewandeld, maar mijn kinderen hadden het wespennestje wel in de smiezen.
Zullen we ze missen?
Met alle heisa rond de insecten de afgelopen weken, vraag je jezelf af: had ik deze wespen nu zullen missen als ze er niet hadden gezeten? Of, vanuit een ander perspectief: zou ik ze missen als ze zijn uitgeroeid, nu ik weet dat ze er zaten? Ik weet het niet. De liefde voor een wesp is toch een andere liefde dan voor een van mijn geliefden. Terecht schreef Koos Dijksterhuis in een van zijn recente columns dat het in Nederland ook zo dreigt te gaan met een vogel als de kievit. Die dreigt langzaam maar zeker ook uit te sterven in ons land. Maar wie zal dat betreuren? Wie betreurt het dat de goudplevier niet meer in ons land broedt, vroeg hij zich af. Vrijwel niemand, dacht hij. En ik vrees dat ik hem gelijk moet geven. Het ‘grote publiek’ maalt er zeker niet om. Die fietsen door een groen weidelandschap en vinden het prachtig. Dat er geen vogels in voorkomen, wilde bloemen noch insecten, daar fietst men vrolijk aan voorbij.
‘Het was prachtig in de Alblasserwaard,’ zei iemand deze zomer tegen me. Hij had met zijn vrouw heerlijk gefietst langs de weiden. Dat ik het maar een groene woestijn vond, snapte hij niet.
Over waarom we insecten nodig hebben, schreef ik gisteren een uitgebreid artikel. Dat ga ik niet herhalen. Wel wil ik je ook vandaag weer wijzen op de schoonheid van insecten. Zelfs een wesp kan mooi zijn. Kijk maar eens naar dit wespenvolkje dat vreedzaam met elkaar samen leeft. Sommige cellen zitten nog dicht. Daar groeien de larven in op. Klaar om zich een weg naar buiten te vreten en zich bij de andere volwassenen te voegen.