Vorige week besprak ik het fascinerende boek Gevaarlijk spel van Piet J. van den Hout. Fascinerend, omdat het de relatie tussen roofdieren en hun prooien beschrijft. En wat blijkt? Roofdieren zijn een voorwaarde voor een rijk en gevarieerd ecosysteem. Vandaag een interview met de auteur waaruit blijkt dat zelfs de regenworm een essentieel organisme is om de biodiversiteit in stand te houden. En zelfs duivenmelkers mogen roofvogels dankbaar zijn, zo blijkt. Ik dank Piet hartelijk voor zijn medewerking aan dit interview.
Roofdieren hebben grote invloed op de ecosystemen en de biodiversiteit, schrijf je in Gevaarlijk spel. Een heel positieve invloed zelfs. Kun je in het kort uitleggen wat die invloed is?
De positieve invloed die roofdieren kunnen hebben op levensgemeenschappen komt in essentie neer op het scheppen van niche-ruimte. We zien dat in de beroemde voorbeelden van trofische cascades. Waar zeeotters zee-egels eten krijgen kelpwieren (waar zee-egels graag van eten) meer kans om te groeien. Toen zeeotters in bepaalde kustzones verdwenen, doordat ze ten prooi vielen aan orca’s – die hun vertrouwde voedselbron kwijt waren –, konden de zee-egels zich vrijwel onbeperkt voortplanten en veranderde het onderzeese landschap van een kelpwoud in een zee-egeltapijt. Ook binnen een trofisch niveau kunnen roofdieren niche-ruimte scheppen. Als twee soorten concurreren om hetzelfde voedsel kan de een de ander gaan overvleugelen. Maar als die dominante soort vaker door een roofdier wordt bejaagd dan de ondergeschikte, krijgt de ondergeschikte soort meer ruimte en blijft hij als soort behouden. Diersoorten met een gemeenschappelijk vijand kunnen elk hun eigen niche-ruimte scheppen doordat elke soort – door hoe hij zich gedraagt en hoe hij eruitziet – zijn eigen manier ontwikkelt om voedsel te zoeken en gevaar uit de weg te gaan. Op pagina 199-200 van Gevaarlijk spel werk ik dit idee uit voor goffers (een soort muizen) die door kerkuilen worden bejaagd.
Kun je een paar keystone species noemen in de Nederlandse natuur? En wat is de cruciale positie die ze innemen in het ecosysteem waarin ze leven?
De wolf moet ooit een sluitsteensoort geweest zijn in onze contreien, toen hij planteneters zoals herten, in toom hield door ze te doden of alleen bang te maken. In Polen heeft men al kunnen constateren dat op plekken waar wolven regelmatig komen, minder zaailingen van bomen door herten worden weggesnoept. We kennen natuurlijk ook het iconische voorbeeld van Yellowstone waar de terugkeer van wolven het ecosysteem nieuw leven heeft ingeblazen. Het is sterk de vraag of de wolven in ons land ooit genoeg ruimte krijgen om deze rol te vervullen. Aangezien de meeste voedselpiramides hier te lande lange tijd geleden zijn onthoofd, moeten we de sluitsteensoorten lager in de voedselketen zoeken (wat tevens aangeeft dat sluitsteensoorten niet per definitie roofdieren zijn). Onze landschapsarchitecten, de bevers, vallen denk ik onder de definitie. Ze kunnen complete bomen om knagen en waterwegen afdammen. Daardoor kan er ruimte ontstaan voor kruiden die als waardplanten kunnen dienen voor vlinders en open poelen waarin amfibieën zich kunnen voortplanten. Van de variatie die hij in het landschap aanbrengt, kunnen veel soorten, waaronder ook insecten en watervogels, profiteren. Ik vermoed dat door hun aanwezigheid compleet nieuwe voedselketens kunnen ontstaan.
En vergeet de regenworm niet. Door het graven van gangen en afbreken van plantaardig materiaal scheppen regenwormen een bodemstructuur waar veel planten en dieren, zowel in als boven de grond, van profiteren. Darwin wees daar al op. Jeroen Onrust (RUG) heeft de regenworm onlangs weer op de kaart gezet. Ook de regenworm (waarvan er meerdere soorten bestaan) kunnen we dus sluitsteensoort noemen.
Ik ken iemand die witte duiven houdt in de polder. Laat hij ze vliegen, dan wordt er binnen de kortste keren eentje gevangen door een havik of slechtvalk. Hoe leg ik hem uit dat de roofvogels het beschermen waard zijn?
Om te beginnen omdat ze een lust voor het oog zijn. Om te begrijpen waarom ze moeten blijven en nooit opgeofferd mogen worden aan particuliere belangen van sierduivenhouders (of van welke pretbeesten ook), wil ik erop wijzen dat wereldwijd de biomassa van alle landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren tezamen al 35 keer zo groot is als die van de wilde landzoogdieren (Keulartz, Dieren in ons midden). Willen we terug naar een steriele wereld die te vergelijken is met die van de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw, toen DDT de uitroeiing van roofvogels voor ons verzorgde? Behalve dat ze gewoon mooi zijn om te zien, kunnen roofvogels een belangrijke structurerende rol vervullen in ecosystemen, niet alleen door prooien te doden, maar vooral door ze via intimidatie te dwingen om voedselbronnen met elkaar te delen (zo scheppen ze niche-ruimte). De liefhebbers van raceduiven piepen ook al over de roofvogels die hun duiven achter de broek zitten. Maar die roofvogels maken hun duiven alleen maar sneller, omdat ze de trage eruit selecteren. En als die trage duiven niet door valk of havik worden gepakt, draait de duivenhouders ze zelf de nek wel om. Dat laatste is geen sprookje. Ik kreeg het persoonlijk te horen toen ik in de Waddenzee met een raceduif in mijn handen stond die nooit meer zou racen. Via het telefoonnummer dat op zijn pootring stond, belde ik de eigenaar met het treurige nieuws dat zijn duif in de klauwen van een slechtvalk was beland. Die duif was vanuit Spanje per ongeluk met wat Duitsers mee gevlogen en was aldus de weg naar Leiden, zijn thuis, kwijtgeraakt. Met die fout tekende de duif zijn doodvonnis. Het zou voltrokken worden door de eigenaar (‘ik zou hem toch hebben afgemaakt’), maar de valk was hem voor.
Nu woon ik in de Alblasserwaard waar nog slechts een paar grutto’s broeden. Daar komen ooievaar, buizerd en vos aanzetten om een flinke ravage aan te richten onder die paar grutto’s. Wat moet ik nu toch als natuurliefhebber?
In elk geval niet de strijd aanbinden met ooievaar, buizerd of vos, maar het bredere perspectief van het probleem erkennen. Door de lage waterstanden en het intensieve landgebruik kunnen de gruttokuikens onvoldoende voedsel en veiligheid vinden. Vooral als er nog weinig broedende steltlopers over zijn, zijn de nestjes snel gevonden door roofdieren. De enige manier om uit deze negatieve spiraal te komen is iets aan het landschap te doen. Zelfs als je schrikdraad zou zetten om vossen weg te houden (wat op korte termijn best zou kunnen helpen) capituleer je voor praktijken van landgebruik die alleen op consumptie en winst (korte termijn) zijn gericht, maar zich aan natuurwaarde (lange termijn) weinig gelegen laten. Als je de weidevogels wilt behouden heb je grotere gebieden nodig, met meer water, meer kruiden en daardoor meer insecten voor de kuikens. Naarmate de kuikens meer te eten hebben, houden ze meer tijd over om in de dekking van kruiden te blijven. In geschikte gebieden kunnen de grutto’s in hogere dichtheden broeden, waardoor ze samen (door opletten en verjagen) sterker staan tegen roofdieren. Je moet ook bedenken dat naarmate je het landschap ongeschikter maakt voor meer diersoorten, de roofvogels minder te kiezen hebben. Als weidevogelreservaten de enige plekken zijn waar nog iets te halen valt, moet je niet verbaasd staan wanneer de rovers zich juist daar op toeleggen.
Zie daar weer het belang van biodiversiteit.