Het antropoceen is een van de meest hippe onderwerpen in de filosofie. Het tijdperk waarin de mens een van de bepalende krachten is in de geologie, het klimaat en de oceanen. Het is een begrip dat bij de een een gevoel van onbehagen opwerkt, bij de ander de neiging in actie te komen, voor sommigen juist economische kansen oplevert en waar veel anderen helemaal aan voorbij leven. Denker des vaderlands René ten Bos verkent in zijn meeslepende boek Dwalen in het Antropoceen het begrip. En dan blijkt dat begripsvorming in dit geval behoorlijk lastig is, zo niet onmogelijk.
Zoals de titel Dwalen in het Antropoceen aangeeft, dwaalt René ten Bos door ‘het land van het antropoceen’. Meer dan dat: zijn conclusie is dat in het tijdperk van het Antropoceen begripsvorming diffuus is, niet helder te krijgen en niet te bevatten. Het begrip antropoceen is als een wolk: ongrijpbaar, niet te meten, niet te wegen, altijd in beweging. Wat maakt het begrip antropoceen zo ongrijpbaar? En valt er nog iets meer te zeggen dan dit?
Welnu, dat kan, en dat doet René ten Bos dan ook in Dwalen in het Antropoceen. De aanleiding om met het begrip aan de slag te gaan, ligt in een tweegesprek tussen de filosofen Peter Sloterdijk en Bernard Stiegler. Een paar jaar geleden waren zij in Nederland te gast tijdens een symposium over het Antropoceen. Ik kan me dat nog herinneren, want er was bij Uitgeverij Klement, waarvoor ik destijds verantwoordelijk was voor de marketing, juist een boek verschenen van deze grote Franse denker, een zogenaamde techniekfilosoof: Per toeval filosoferen. Ik kan me nog herinneren dat de uitgever de volgende dag verslag deed van dit gesprek en kort en bondig duidelijk maakte dat er geen touw aan vast te knopen was. Sloterdijk was niet in grootse vorm, het Engels van Stiegler was abominabel en de geluidstechniek evenzeer. Ten Bos bevestigt dit in zijn toelichting bij de keuze voor de titel achterin zijn boek.
In het Antropoceen is de mens dus een van de bepalende krachten. Zijn invloed op klimaat, geologie, biodiversiteit en de oceanen is immens en niet te negeren. Sterker nog, zijn invloed is catastrofaal! Het grote uitsterven is een van de kenmerken. René ten Bos gaat in Dwalen in het Antropoceen niet zozeer op zoek naar die catastrofale invloed en zeker niet op zoek naar oplossingen. Het gaat hem als filosoof allereerst om begripsvorming. Want daar begint alles mee als we het van de mens moeten verwachten. Zonder juist begrip geen adequate oplossing. Welke omweg Ten Bos ook neemt, hoe hij het begrip Antropoceen ook benadert, vanuit het verleden, vanuit het denken van actuele filosofen en natuurkundigen, het onbegrip neemt met elke denkstap alleen maar toe. Deskundigen op het gebied van klimaatwetenschap, biologie/ecologie, menswetenschappen en geschiedwetenschappen brengen hem in een toestand van pliocene wanhoop. De enige constante is dat er een reeks rampen zich aan het voltrekken is. En welke ramp je ook neemt, steeds blijkt de antropos erbij betrokken, oftewel: de mens.
René ten Bos neemt in Dwalen in het Antropoceen zijn uitgangspunt in herinneringen aan zijn vader. Het voert te ver om die hier samen te vatten, maar één herinnering is belangrijk: het verhaal van de hermelijn en het konijn. De hermelijn, stukken kleiner dan het konijn, zet zijn tanden in de keel van het konijn en overwint. Lees in plaats de hermelijn de mens en transformeer het konijn in de aarde en je snapt de beeldspraak. Maar soms, vertelde zijn vader, bijt het konijn terug en is de hermelijn het haasje. Of dat waar is, doet er niet toe. Het gaat om de beeldspraak.
Een denker als Jason Moore, een neomarxist en socioloog, heeft het zoals een neomarxist betaamt niet zo op het kapitalisme. Ik heb nog nooit iets van hem gelezen, maar ik vermoed dat als je hem een probleem aanreikt, als was het slechts een lekke band, dan zal hij het kapitalisme ongetwijfeld als het grote kwaad inbrengen. In elk geval ziet Moore het kapitalisme als de echte kwestie, de aanstichter van het Antropoceen en de ellende die erin mee komt. Een ecologie van geweld in de woorden van Ten Bos. Ik vind de voorbeelden die Ten Bos hier geeft wel heel sprekend en voor mij in elk geval onthullend. Als marketeer adem ik natuurlijk de lucht van kapitalisme in en uit. Ten Bos typeert in de enige voetnoot in zijn boek het kapitalisme als ‘een systeem waarin mensen constant een afspraak met teleurstelling hebben.’ Dat vind ik wel treffend verwoord. Elk apparaat gaat uiteindelijk een keer kapot, ook de laptop die ik nu gebruik om deze recensie te schrijven. Dat vindt vrijwel iedereen normaal. Maar al tijdens mijn opleiding werd gerefereerd aan Philips dat gloeilampen kan produceren die honderd jaar mee kunnen, maar dat nalaat. Want ja, zodra iedereen een gloeilamp heeft die zolang meegaat, dan verdampt ook de markt en dus de inkomstenbron van Philips. Dus was doet een fabrikant: die limiteert de levensduur van zijn producten. Zodat niet het product duurzaam is, maar zijn winst. Want de teleurstelling over de kapotte lamp kan slechts worden opgelost door de aanschaf van een nieuwe waarbij de volgende teleurstelling bij de koop is inbegrepen. Schitterend gezegd. Die kritiek vind is tegelijk ook wel een beetje linksig. Alsof de mensheid vóór de uitvinding van het kapitalisme in pais en vree met de natuur leefde. Waren het niet de aboriginals al die zo’n veertigduizend jaar geleden verantwoordelijk waren voor het uitsterven van het grootste buideldier dat ooit op aarde leefde? Dat waren bepaald geen kapitalisten, maar die Aboriginals zetten die bossen toch maar mooi in de fik. Die nuance geeft Ten Bos ook in Dwalen in het Antropoceen.
De pliocene wanhoop staat voor de exponentiële modus van de catastrofecascade. Sinds de mens opkwam in het plioceen is er sprake van een lange reeks rampen die eerst geleidelijk aan toenamen, maar die vanaf halverwege de twintigste eeuw een steile curve omhoog vertoont. Het antropoceen is ondertussen van dien aard dat we nergens gerust kunnen ademhalen door na weer een ramp opgelucht te kunnen ademhalen vanuit de gedachte: het ergste is achter de rug. Nee, in het antropoceen is het juist: het ergste moet nog komen. Als dat niet tot wanhoop leidt!
Natuurlijk reiken wetenschappers op allerlei manieren een begin van een oplossing aan. Voor de Duitse historicus Joachim Radkau begint die oplossing met de erkenning dat de natuur een geschiedenis heeft en dat ze ons dus dingen te vertellen heeft. De natuur is geen stom stuk materiaal dat wij naar eigen goeddunken kunnen benutten. Ten Bos haalt het nergens in zijn boek aan, maar onwillekeurig moet ik nu denken aan de scheppingsopdracht in Genesis: waarin God de mens schept en hem de heerschappij geeft over al wat leeft. Zou deze bijbeltekst misschien ook een bepalende factor kunnen zijn geweest die in het christelijke westen heeft geleid tot de superieure houding waarmee de mens de natuur onderwierp?
René ten Bos omschrijft het antropoceen in zijn boek als een zone, een zone waarin mens en omgeving elkaar op allerlei voorspelbare en onvoorspelbare manieren beïnvloeden. Deze zone is echter niet af te bakenen. Het is een wolk, de antropozone. Om die zone in kaart te brengen gaat hij te rade bij vier denkers: Maurice Blanchot, Michel Serres, Dany-Robert Dufour en Timothy Morton. Mij spraken vooral de beschouwingen van Serres aan wiens boeken helaas nauwelijks in het Nederland beschikbaar (meer) zijn. Het is juist Serres die aangeeft dat de natuur – als de grote buitenstaander – door mensen met een totaal gebrek aan terughoudendheid bejegend is en wordt. De natuur wordt gedacht als iets zonder handelingsvermogen en dus heeft de natuur geen rechten. Wie de natuur zo buitensluit, veroordeelt haar in feite ‘tot de dood’. Maar dan roept Ten Bos het beeld van de hermelijn en het konijn weer op. De natuur is ook geen willoos konijn dat altijd met zich laat sollen. Dat is een van de belangrijkste lessen van het antropoceen die Ten Bos trekt. En verderop: ‘Een fundamenteel oud, wetenschappelijk idee, namelijk dat de dingen niet bezield zijn en geen eigen wil hebben, dienst overboord te worden gegooid.’ Oftewel: we moeten de wereld van het niet-menselijke niet langer zien als zielloze en willoze materie.
Het mooie is dat ook Serres een centraal idee uit het kapitalisme als het kwaad ziet: eigendom. ‘De wil tot eigendom is een van de belangrijkste oorzaken van onze verdwazing en desoriëntatie.’ Eigendom komt niet anders tot stand dan door smerigheid. De meest effectieve manier om het bord soep dat voor je staat toe te eigenen, is door er een fluim in te spugen. Zeker weten dat niemand nog overweegt een hap soep te nemen. Zoals de fluim de soep bederft, zo bederft het logo het ding, de handtekening het papier, de chemische stof GenX de omgeving van de fabriek Chemours. Een van de oplossingen voor de catastrofale reeks aan gebeurtenissen zou kunnen zijn het opheffen van bezit. Om te beseffen dat de mens gedoemd is om te zwerven en niet om te bezitten, te onderwerpen, te bevuilen. Het klinkt een tikkeltje anarchistisch maar daarom nog niet ongeschikt om verder over na te denken. De dierlijke drift tot toe-eigening die bezit van ons mensen heeft genomen, zou getemd moeten worden, is de visie van Serres. Zeker nu die toe-eigening voor onze soort mondiaal is geworden. Overal laten we onze rotzooi achter. Zelfs op de polen spoelen tonnen aan plastic materiaal aan… Aansprekend vind ik de beschouwingen over een begrip als verlangen die in volgende alinea’s volgen. Juist waar zonder enige terughoudendheid wordt toegegeven aan onze verlangens, ligt zelfvernietiging op de loer.
Het vervelende voor ons mensen is dat we de dingen (de natuur) volgens de hierboven genoemde Timothy Morton niet kunnen leren kennen. We kunnen ze ontleden, eten, meten, schilderen, filmen, fotograferen. Maar er is geen speciale toegang tot de wereld der dingen. ‘De dingen zijn de dingen en onttrekken zich aan ons zijn en aan onze interesse.’ En dat betekent dat de realiteit voor ons mysterieus en magisch is en zal blijven. En daar komt dan de metafoor van de wolk weer om de hoek. Want ook de dingen van het antropoceen zijn voor ons onkenbaar. Daar komt bij dat de zone wolkachtig is. Ze buigt en draait, geeft mee, desoriënteert en is daardoor griezelig. ‘Ze is, in de woorden van Morton zelf, een hyperobject, een object dat zo groot is dat we het niet kunnen observeren, omdat we er als het ware door omringd worden.’
Dit zijn zomaar wat flarden van gedachten die ik uit Dwalen in het Antropoceen van René ten Bos heb gedestilleerd. Wat het antropoceen precies is, geen idee. Ja, het staat voor het tijdperk waarin de mens een beslissende invloed laten gelden op aarde. En die invloed is de oorzaak van talloze rampen die al bezig zijn zich te voltrekken en die in sneltreinvaart en steeds sneller op ons af komen. Hij denkt na over het begrip, maar concludeert dat het begrip antropoceen is als een wolk. Telkens wanneer je denkt het begrip antropoceen te kunnen verklaren, wijkt de verklaring en moet je op zoek naar een nieuwe verklaring. Zo blijf je dwalen in de zone die antropoceen heet. Maar je kunt maar beter dwalen dan de kortste weg richting de uitgang willen vinden. Want die bestaat niet en is paniek je deel en kom je nergens.
Ergens in zijn boek voert René ten Bos een filosoof op die als oplossing heeft: stil blijven zitten en de catastrofes rustig over je heen laten komen. Dat geeft mij niet bepaald het rustige gevoel waar ik naar op zoek ben. Blijven dwalen dus in de wolk.
Dwalen in het Antropoceen / René ten Bos / Boom / paperback