De zeearend. Een machtig beest dat ik graag zie en film. Op de Tongplaat, in de Hellegatsplaten en waar dan ook. In vrijwel heel Nederland maak je kans op een ontmoeting met deze imposante roofvogel. Maar zo vanzelfsprekend als het is, was het niet. Tot pakweg vijftien jaar geleden zagen we de zeearend alleen als wintergast. Maar toen gebeurde het wonder: het eerste broedpaar begon aan een nest in de Oostvaardersplassen. En daarna ging het hard: in 15 jaar naar 15, zo luidt de ondertitel van De zeearend in Nederland. Wil je alles weten over de zeearenden in ons land, dan lees je dit boek.
Wat Martijn de Jonge in het voorwoord schrijft, herken ik maar al te goed. Vijfentwintig jaar geleden moest je urenlang blauwbekken op de dijk om in de verte een zeearend te zien. Ik kan me vaag herinneren hoe iemand zoveel jaar geleden tijdens een vogelexcursie riep: zeearend. Iedereen kijken, en ik ook, maar of ik naar het juiste stipje boven het Grevelingenmeer keek, ik betwijfel zeer. Eigenlijk was de zeearend voor mij een vogel waar ik totaal geen rekening mee hield. Die zag je niet, en daarmee klaar.
Dat veranderde toen zich regelmatig zeearenden begonnen te laten zien rond mijn vorige woonplaats Ooltgensplaat. Daar liggen de Hellegatsplaten en de Krammerse Slikken. En hemelsbreed ook niet ver weg: de Slikken van de Heen. Het moet ergens rond 2006/2007 zijn geweest toen de befaamde hut langs de N59 met uitzicht over het Haringvliet nog stond. Daar zag ik de zeearend voor het eerst zitten, op een strekdam, ook ontzettend ver weg, en niet meer dan een grote steen. De laatste jaren gaat het een stuk sneller met de waarnemingen. In de Hellegatsplaten broedde in 2019 voor het eerst een paartje. En waar ik ook kom in de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta, ik maak overal kans op een ontmoeting.
Het correspondeert allemaal perfect met wat Martijn de Jonge schrijft in zijn overzichtswerk De zeearend in Nederland. Eerst af en toe een overwinterende zeearend in de delta of in het noorden van het land. Toen het beter ging met de zeearend in Duitsland en Polen, regelmatig een overwinterend exemplaar en in 2004 zeearend S572 – een vrouwtje – die de Zeeuwse Delta, de Friese kust en de Oostvaardersplassen onveilig maakt. Er is dat jaar ook een jonge Duitse zeearend – een mannetje – in de Oostvaardersplassen. Het wordt een stel en in 2006 brengen ze hun eerste jong voort. Het wordt niet geringd, want Staatsbosbeheer wilde geen enkel risico lopen op verstoring. Het paar zal in de jaren die volgen maar liefst negentien jonge zeearenden groot brengen. En daarmee zijn ze verantwoordelijk voor de vestiging van een vaste populatie zeearenden in ons land.
Daar is wel het een en ander aan voorafgegaan. Al jarenlang droomden biologen en vogelliefhebbers van de herintroductie van de zeearend in ons land. De roofvogel was ooit uitgestorven vanwege vervolging. Roofvogels die de gekortwiekte maar niet minder edele knobbelzwanen van de koning oppeuzelen, dat kan natuurlijk niet. Er werd op de vogels geschoten, nestbomen werden omgezaagd en natuurlijk werd ook gif ingezet. En over gif gesproken, de toepassing van DDT na de Tweede Wereldoorlog bracht de soort ook in Duitsland en Polen aan de rand van de afgrond. Toen het boek Silent spring verscheen, gingen de ogen van velen (doch helaas niet allen) open en keerde het tij voor de zeearend. Langzaam maar zeker groeide de populatie bij onze oosterburen. Het kon niet anders dan dat zich vroeg of laat een zeearend in ons land zou vestigen. En toen begonnen wij met de aanleg van nieuwe natuur en schoten in de Zeeuwse Delta, in het Lauwersmeer en langs de rivieren uitgestrekte bossen op, afgewisseld met natte natuur waar het wemelde van de eenden, ganzen en van vis. Het ideale biotoop voor de zeearend.
Je leest er alles over in De zeearend in Nederland. Maar je leest ook over de ontwikkeling van het verenkleed. Dat vind ik nog altijd het meest ingewikkelde. Een juveniel onderscheiden van een adult, dat lukt me nog wel. Maar KJ1 tot en met KJ4 onderscheiden, ik moet toegeven: die poging onderneem ik niet eens. Al in het eerste hoofdstuk lees ik echter waar ik op moet letten. Misschien, heel misschien, ga ik het toch eens proberen…
‘Hij ving de aalscholvers en vrat de krop leeg.’
Mooi, maar triest voor de aalscholver, vond ik om te lezen hoe een stel zeearenden in mum van tijd een complete kolonie aalscholvers uitroeide. De aalscholvers en met name hun jongen, bleken een gemakkelijke prooi. Dat zeearenden ook nog eens slim zijn bewijst dat er eentje wachtte op het moment dat de aalscholvers met een volle krop met vis kwamen aanvliegen. Hij ving de aalscholvers en vrat de krop leeg. De rest liet hij liggen, want een aalscholver smaakt natuurlijk nergens naar, dat weten we allemaal.
In het tweede hoofdstuk gaat de auteur in op de jachttechnieken die de zeearend toepast. Spectaculaire foto’s zie ik. Een zwemmende zeearend die een zware vis op de wal brengt. Een zeearend die een vis jat van een visarend. En ik zie er eentje bidden boven het Markermeer. Trouwens, spectaculaire foto’s vind je in het hele boek. De zeearend in Nederland is prachtig vormgegeven met die talloze kleurenfoto’s in het binnenwerk en de gebonden uitvoering. Verrassend vond ik echter dat zeearenden nauwelijks zoogdieren eten. Zelfs dooie herten blieven ze nauwelijks. Eenden, ganzen en vis, dat zijn de hoofdbestanddelen van hun voedsel. Laatst zag ik een dode ree naast de weg in de Biesbosch liggen. Ik kwam nog in de verleiding om het in de auto mee te nemen, maar dat heeft dus niet heel veel zin, las ik.
‘Geschreven met passie.’
In de hoofdstukken die volgen lees je prachtige verhalen over het ringen van zeearenden, over het volgen van gezenderde arenden, over de belangrijkste doodsoorzaken (helaas zijn er nog altijd sujetten die er niet voor terug deinzen de zeearend te trakteren op een schot hagel). Vier generaties zeearenden in Nederland worden aan je voorgesteld. En, ook heel belangrijk: de auteur legt je uit wat de beste gebieden zijn om de zeearend te zien en te fotograferen. Niet alleen in Nederland trouwens. Ook gebieden in Duitsland en Polen worden aan je voorgesteld, compleet met persoonlijke reisverslagen. Want dat moet ik ook aangeven: het is weliswaar een boek over de zeearend, maar het is een boek dat geschreven is met passie. Elke bladzijde getuigt ervan dat de auteur niet alleen gefascineerd is door de zeearend, maar ook in hoge mate betrokken is bij de bescherming ervan. Tot slot nog een korte kennismaking met de negen andere zeearendsoorten die mondiaal voorkomen.
Wat fascineerde mij bij het lezen van De zeearend in Nederland? Als eerste dat ik er veel van herken. Ik ben niet betrokken bij de bescherming van de zeearend, maar de Zeeuwse en de Zuid-Hollandse Delta is ‘mijn’ vogelgebied. En hoewel de auteur zich vooral richt op de natuurgebieden boven de rivieren, was er veel herkenning. Het tweede, en dat vind ik echt een heel sterk punt, is de persoonlijke factor. Het is een heel toegankelijk geschreven boek dat behoorlijk verhalenderwijs is geschreven. Je leest het complete verhaal van de zeearend, vaak in de tegenwoordige tijd, en vanuit het perspectief van de zeearend. Dat brengt vaart in het boek. En als derde noem ik simpelweg het feit dat je heel veel leert. Wat de beste gebieden zijn. Hoe je de verschillende verenkleden kunt onderscheiden. Maar ook welke cameravallen je het beste kunt gebruiken om een zeearend te fotograferen. En zelfs de beste camera’s om te fotograferen worden aan je voorgesteld. Kortom, welkom in de altijd spannende wereld van de zeearend!
Naschrift:
Dirk van Straalen, voorzitter van de Werkgroep Zeearend Nederland: ‘Kleine kanttekening is wel dat gezenderde vogels nu al aantonen regelmatig vers aas van herten te eten. Dat werd eerder enkel door zichtwaarnemingen zelden of niet vastgesteld. Het geeft weer hoe momentopnames je beeld kunnen vertroebelen. Het blijven mooie mysterieuze vogels.’
De zeearend in Nederland / Martijn de Jonge / KNNV Uitgeverij / als hardcover