Dit keer een boek van een wat minder bekende auteur die het meer dan verdient om meer bekendheid te krijgen. Adam Nicolson, een Britse schrijver die publiceert over geschiedenis, natuur en het platteland. Dat is een interessante mix, want juist de relatie tussen natuur en het platteland is in de westerse wereld een actueel thema (en dus niet alleen in Nederland). Ook de visserij kan in kustlanden rekenen op warme belangstelling en soms heftige (vaak behoorlijk nationalistische gevoelens). En dat is het bruggetje naar zijn boek De zee is niet van water. Deze bespreking wordt een warme uitnodiging om dit boek te lezen. Om nader kennis te maken met het leven in de getijdenzone. En zeg nu zelf, wie wil dat nu niet? De kust is voor velen één van de populairste bestemmingen om een dag of zelfs een vakantie door te brengen. En wie heeft nog nooit in een getijdenpoeltje gezocht naar garnalen en krabben? Of naar oesters gezocht, of naar alikruiken?
Zelf heb ik ook iets met de kust. Heel veel zelfs. Ben ik aan de kust, waar dan ook, dan kom ik in gedachten thuis. Ik groeide immers op langs de kust, sterker nog, ik woonde in mijn jeugd op nog geen honderd meter van de zeedijk. Wekelijks, soms dagelijks, scharrelde ik langs de vloedlijn op zoek naar wat het water aan had gevoerd of bloot legde. De ene keer was ik blij met een geepdobber. Een andere keer schepten we garnalen uit de waterbak voor het stoomgemaal. En later raapten we alikruiken als bijverdienste. Weer later trok ik vrijwel wekelijks naar de zeedijken in Zeeland en Zuid-Holland om er te vissen. En nu ben ik heel vaak langs de kust te vinden om er vogels te kijken. De kustlijn en met name de vloedlijn oefenen nog steeds een grote aantrekkingskracht op me uit. En dat maakt het lezen van dit boek helemaal spannend. En ik geef meteen al aan: dit boek is echt héél goed geschreven. Het leest als een trein waarbij je ontdekt hoe ontzettend rijk de – toch vaak smalle – kuststrook aan leven is. En waarin je ontdekt hoe fascinerend het leven en het samenleven van die tamelijk ‘gewone’ dieren is.
Voor de auteur begon de fascinatie voor de kust toen hij zijn vrouw leerde kennen. Samen verkenden ze de kuststrook in Schotland en ik herken wat hij schrijft: met elk tij en met elke regenbui verandert de meanderende loop van een beekje dat in de zee uitmondt. Het is altijd weer spannend wat het water na hoog water aan je openbaart. Zelfs dertig jaar na zijn eerste kennismaking met de Schotse kust gaat hij, elke keer als hij er weer is, eerst naar het strand. Op zoek naar aangespoeld zeewier, naar schelpenbanken, om door het ondiepe en kolkende water te waden. Op zoek naar diertjes in de ondiepe plasjes. Hij geniet er van de stilte die hij ook vindt in getijdenpoelen. Maar in de baai waar hij was ontbraken die getijdenpoeltjes. Hij besluit zelf een paar van die poeltjes te maken om te kijken welke organismen erin zouden opduiken.
En dan belanden we als vanzelf in het hoofdstuk over de dieren in de kuststrook. De strandvlo opent het bal. Die leeft tussen afgescheurd en opgerold zeewier. De geur van dat zeewier is vaak niet de meest prettige. Het is de geur van verrotting. Zouden er steltlopers als scholekster en bonte strandloper lopen, dan valt op dat die constant in het zeewier pikken. Want het zeewier bevat per vierkante centimeter meer leven dan wat ook aan de kust in de winter. Duizendpoten, wierbeestjes, vlokreeften en schaaldieren zijn dol op het rottende wier. En zo ook twee soorten strandvlooien die in Schotland voorkomen. Bijzondere beestjes die tussen een derde en een halve seconde een afstand van 18 centimeter kunnen overbruggen en die aan het begin van hun sprong een gemiddelde acceleratie vertonen van 300 meter per seconde kwadraat. Dat is voor mij een nieuw begrip. Het heeft te maken met versnelling. Reken maar dat deze sprongkracht werkelijk gigantisch is. Binnen die tijd maakt de strandvlo ook nog eens vier tot zes salto’s. Daar kan geen menselijke atleet tegenop!
Garnalen vindt de schrijver ook in zijn getijdenpoeltjes. Deze dieren leven in een wereld vol dreiging waarvan de mens er één is, maar ook de krab. Bij gevaar deinzen garnalen op krachtige wijze achteruit. Ze dansen als het ware over de zeebodem. Een Engelse filosoof bracht die schrikreacties in vergband met haar eigen paniekaanvallen. Niet vreemd, want het leven van de garnaal berust grotendeels op angst. Niet voor niets dat hij zo’n grote en krachtige staart heeft. Die moet hem bij gevaar in veiligheid brengen. Een getijdenpoel kan de garnaal bescherming bieden, maar is tegelijkertijd ook een omgeving die de garnalen voor uitdagingen stelt. De temperaturen kunnen er variëren van ijskoud tot meer dan dertig graden Celsius. Bij hoge temperaturen verdampt het water, neemt het zoutgehalte toe en daalt de hoeveelheid zuurstof. De ene garnalensoort kan zulke schommelingen verduren, de andere legt dan het loodje. Er zijn dus grote verschillen tussen garnalen. Maar ook de garnalen die de moeilijke omstandigheden kunnen doorstaan, krijgen te maken met stressreacties. Melkzuur hoopt zich op in de spieren en het bloed van de garnalen. De stress neemt pas af zodra vers water de getijdenpoel instroomt.
Een werkelijk prachtig hoofdstuk is dat over de alikruik. Wie wel eens over een zeedijk heeft gewandeld, of stenen onder aan de dijk heeft omgedraaid, die kent deze slakken. Je hebt overigens allerlei soorten alikruiken. Adam Nicolson ontdekte in zijn getijdenpoel dat deze zeeslakken er een sociaal leven op na houden. Weliswaar een sociaal leven in stilte, maar ‘als er geluid bij zou zijn geweest vol gedruis en geroezemoes.’ Leuk om te lezen dat men vroeger een gezegde had dat ontleend was aan de alikruiken: ‘Een vrek, zo zei men, was iemand die het aantal alikruiken op een rots telde.’ Hij gunde kennelijk de allerarmsten zelfs de alikruiken niet. Armelui trokken bouillon van de alikruiken (die goed zou zijn voor zogende moeders). Dit vocht zou ook helpen tegen allerlei vormen van stenen in het lichaam, denk aan nierstenen. Ook de alikruiken vormen het bewijs dat de kust een darwinistisch laboratorium is waar doodsgevaar het leven dicteert. Niet voor niets leven alikruiken tot op de hoogst gelegen delen van de kust. Daar is weliswaar minder voedsel voor handen, maar het is er wel veiliger. De alikruiken eten er snel. Want reken maar dat een groot aantal dieren jagen op de alikruiken: kustvogels, vissen, wulken eten alikruiken. Daar had ik nog nooit bij stilgestaan ervan uitgaande dat het slakkenhuis de alikruiken wel zou beschermen tegen deze rovers. Niets is dus minder waar. Onderzoekers toonden aan de alikruiken de geur van een naderende krab herkennen. Het is werkelijk fenomenaal om het verhaal te lezen over de krab die een alikruik belaagt.
Dit verhaal is een terugkerend thema in De zee is niet van water. In het hoofdstuk over Heraclitus aan de kust lees je een filosofische beschouwing over de kust. Maar ook een beschouwing op de voedselpiramide en onderlinge relaties tussen jagers en prooidieren. En wat blijkt? Roofdieren uit het ecosysteem weghalen leidt ertoe dat plaatselijke soorten uitsterven! Iemand had een proef gedaan in de getijdenzone. Hij verwijderde consequent agressieve zeesterren op een stukje talud en analyseerde wat er gebeurde. Dat was veelzeggend. Er ontstond uiteindelijk een monocultuur aan mosselen die al het andere leven verstikte. De les voor ons mensen: je kunt niet zomaar dieren uit het ecosysteem verwijderen. Dat heeft gevolgen voor het hele systeem.
Hoe wij mensen met de kust omgingen, lees ik in een hoofdstuk verderop. De centrale vraag is of de biologie van de mens in de kuststrook kan worden beschouwd als een aftakking van de natuurhistorie met de onderwaterrelaties waarover ik hierboven schreef. Verlichtingsdenkers passeren de revue. De passages over overlevingsstrategieën van de oorspronkelijke kustbevolking zijn geweldig om te lezen. Alles en iedereen was er in vroeger tijden deerniswekkend klein vanwege chronische ondervoeding. Wat blijkt? Armoede, gemeenschapszin en extern gericht geweld was de combinatie die het voortbestaan van de eigen clan ‘garandeerde’. En dynamiek die te vergelijken is met de dynamiek in getijdenpoeltjes. De auteur verkent ook allerlei cultuur-historische verschijnselen waaronder ook voor-christelijke geloofsvoorstellingen waarbij hij zich afvraagt in welke mate de angst voor rondspokende elven verschilt van de bezorgdheid van garnalen, alikruiken en strandvlooien voor roofdieren. Laten we het er maar op houden dat die angstreflexen heel sterk op elkaar lijken.
Conclusie
Het boek De zee is niet van water van Adam Nicolson is even wervelend als de kolkende zee. Het is een ode aan het rijke leven in de getijdenzone. Een kennismaking met dieren die we als vanzelfsprekend ervaren aan de kust, nietige dieren vaak, maar waarvan het leven ontzettend interessante geheimen kent. De auteur brengt die geheimen op een fenomenale wijze onder woorden. Dit boek is weliswaar non-fictie, het is een natuurboek met uitstapjes naar filosofie, geschiedenis en cultuur. Het leest als een spannende roman. Iedereen die iets heeft met de kust zou dit boek moeten lezen. Het is een fantastische literaire vertolking van een stap in de getijdenzone.
De zee is niet van water / Adam Nicolson / Atlas Contact / als paperback
Duurzame producten voor de vogels in je tuin Het hele jaar rond de vogels in je tuin welkom heten. En zeker in de herfst en de winter! Met verantwoorde producten zoals vogelvoer en nestkasten om in te schuilen. Op Vivara.nl vind je een uitgebreid aanbod aan betrouwbare natuurproducten voor in de tuin. |