Recensie: De knobbelzwaan, Ton Eggenhuizen

In de befaamde vogelserie van Atlas Contact verscheen weer een nieuw deel: De knobbelzwaan van stadsecoloog en vogelringer Ton Eggenhuizen. Deze biografie over de knobbelzwaan maakt duidelijk dat deze parkvogel, door veel vogelaars nauwelijks bekeken, tot de oorspronkelijke Nederlandse avifauna hoort. Alle reden om iets te doen aan het ietwat suffe imago van de knobbelzwaan. Want de knobbelzwaan is en blijft één van de meest sierlijke vogels van ons land. En iedereen kent hem, maar niet iedereen is bekend met het leventje dat deze schoonheid leidt. 

Is de knobbelzwaan een wilde soort of toch een tamme? Eggenhuizen toont aan dat de knobbelzwaan al duizenden jaren in ons land voorkomt. Opgravingen ten behoeve van de Betuwelijn legden dierenresten van 7000 jaar oud bloot. Resten van roerdomp, houtsnip, buizerd, en ook de drie zwanensoorten kwamen tevoorschijn. Niet gek, want het landschap van zo lange tijd geleden moet er hebben uitgezien als de meest woeste delen van de huidige Biesbosch. Een ideaal landschap voor de knobbelzwaan.

Grappig vind ik overigens dat Eggenhuizen een voor mij nieuwe test introduceert om te bepalen of een eend, gans of zwaan ontsnapt is, of toch wild: de broodproef. Van die proef had ik nog niet eerder gehoord. Kom je een zeldzame watervogel tegen, voer hem dan met stukken brood. Eet de zeldzame vogel genoeglijk met de stadseenden mee, dan is het vrijwel zeker een ontsnapte vogel. Houdt de zeldzaamheid zich verre van het brood, dan is de kans aanzienlijk dat je met een wilde vogel te maken heeft. Dat de broodproef echter niet waterdicht is, toont Eggenhuizen fijntjes aan. Veel knobbelzwanen buiten de stad kennen geen brood en in de hoofdstad van IJsland voerde Eggenhuizen de wilde zwaan (jazeker, die met de gele snavel) brood dat gretig werd verorberd door de neef van onze knobbelzwaan. Een discussie over de status van de knobbelzwaan leidt alras echter ook tot een discussie over wat echte natuur is. Is stadsnatuur wel echte en dus beschermwaardige natuur? Ik zou zeggen van wel, maar er zijn ecologen die het tegendeel lijken te suggereren (hoewel ik vermoed dat deze ecologen het zo niet zullen bedoelen).

recensie de knobbelzwaan ton eggenhuizen

De zwanenfamilie telt wereldwijd slechts zeven soorten. Dat wist ik niet. Een heel kleine familie is het dus. De zwarte zwaan en zwarthalszwaan komen van nature op het zuidelijk halfrond voor; knobbelzwaan, kleine zwaan, wilde zwaan, fluitzwaan en trompetzwaan op het noordelijk halfrond. Nu is de mens een wezen dat al eeuwenlang met dieren over het aardrond sleept, reden waarom je wereldwijd alle soorten kunt tegenkomen. Er ontsnapt er nog wel eens eentje uit een dierentuin of volière. Knobbelzwanen werden eeuwenlang gefokt en zwommen in vrijwel elke slotgracht. Veel mensen menen dus dat de knobbelzwaan zich pas halverwege de twintigste eeuw als wilde vogel in ons land meldde (ik hoorde dat dit weekend nog iemand in het radioprogramma Vroege Vogels beweren), maar het tegendeel is dus waar. Eerlijk is eerlijk: naar een knobbelzwaan kijk ik ook zelden om, tenzij ik met mijn camera een mooie filmopname kan maken. Want mooi zijn knobbelzwanen zeker! Voor de kleine zwaan en wilde zwaan echter trek ik er meteen op uit. Die vind ik met hun geel-zwarte snavels een stuk interessanter. De populatie wilde zwanen is wereldwijd licht groeiend. De kleine zwaan is wereldwijd echter de zeldzaamste met slechts 20.000 exemplaren. Het nietige Nederland herbergt in de winter meer dan 75% van de kleine zwanen-populatie. Dat is toch bijzonder? Het schept ook verplichtingen…

Uniek aan de zwaan is zijn nek. Er is geen vogel die meer halswervels heeft dan de zwaan. Zelfs de struisvogel kan niet aan hem tippen. Een zwaan heeft zelfs 18 halswervels meer dan die andere langnek, de giraffe. Vijfentwintig halswervels telt een zwanennek, ideaal om op behoorlijke diepte aan waterplanten te knabbelen.

Natuurlijk gaat in deze biografie de aandacht uit naar het ornament waaraan de knobbelzwaan zijn naam te danken heeft: de knobbel. ‘Een vreemde mengeling van stevig vlezig vetweefsel van een harde benige kern met een wat zachte huid, kil en stug.’ Dominantie stralen de knobbels uit, zowel bij de mannetjes en vrouwtjes. Verderop in het boek lees ik: ‘Hoe groter de knobbel immers, hoe kleiner de kans dat een indringer hier een territoriumconflict zal winnen.’ Mannentjes hebben over het algemeen een grotere knobbel dan de vrouwtjes, dat is algemeen bekend. Maar toch behoeft dat beeld de nodige nuancering. De knobbelgrootte heeft ook een relatie met de tijd van het jaar en het al dan niet broeden. In de broedperiode is de knobbel het grootst en niet-broedende zwanen hebben kleinere knobbels. De knobbel speelt niet alleen een rol bij de verdediging van het territorium, hij speelt ook een rol bij de partnerkeuze. Bij knobbelzwanen kiezen de partners elkaar en de dikke zwarte knobbel is een van de signalen waaraan de beoogde partners de conditie van de ander kunnen aflezen. ‘De beste zwanen, man en vrouw, zijn de vogels met de grootste knobbels.’

Er is veel meer te melden over de zwaan. Dat onze cultuur is doordesemd met het verschijnsel zwaan bijvoorbeeld. In het christendom staat de zwaan symbool voor de in doodsnood roepende Christus aan het kruis. De zwaan wordt geassocieerd met de Heilige Maagd en haar smetteloze blazoen. Ook in Noorse mythologie en Angelsaksische sagen komt de zwaan voor waar de zwaan symbool staat voor vruchtbaarheid en onsterfelijkheid. Niet gek dus dat de zwaan nog altijd symbool staat voor de permanente paarband, gedeelde ouderzorg en langdurige familiebanden. Deugden die kennelijk nog altijd worden gewaardeerd. Van een heel andere orde was het wetenschapsfilosofisch vraagstuk dat Karl Popper opwierp waarin hij beschrijft hoe onze waarneming in de regel beperkt is en hoe die beperkte waarneming feitelijk onze gedachten stuurt. Onderzoek je de stelling ‘alle zwanen zijn wit’ dan zijn we geneigd om naar meer witte zwanen te zoeken die de stelling onderbouwen. Vreemd, want je zou zeggen dat je juist op zoek zou gaan naar zwanen die niet wit zijn.

Vind je het maar een merkwaardig voorbeeld van Karl Popper, besef dan dat ze zwarte zwaan nog niet eens zo heel lang geleden tot de categorie mythische wezens behoorde waartoe ook de eenhoorn behoorde. Europeanen konden zich het bestaan van een zwarte zwaan werkelijk niet voorstellen. Tot dat de ontdekkingsreizigers Australië en Tasmanië aandeden uiteraard.

Heel veel aspecten passeren de revue in De knobbelzwaan zoals je in een biografie mag verwachten. Het houden van zwanen, denk alleen al aan de Britse traditie en de zwanenrechten die in Engeland in 966 voor het eerst worden vermeld. Van eetpatroon tot voortplanting, de landbouwschade die knobbelzwanen aanrichten en de gevaren die zij lopen. De jacht op de knobbelzwaan en de vraag of zwanenvlees lekker is. Ik ben niet overtuigd: taai en met een overheersende leversmaak, zo lees ik. Het vlees van jonge zwanen zou wel mals moeten zijn. Ik pas er echter voor. Bij een belangrijk gevaar voor de knobbelzwaan hou ik halt: loodvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat loodvergiftiging een heel belangrijke doodsoorzaak was bij watervogels. Soms liep in een gebied ‘lood als doodsoorzaak’ (lees: loodvergiftiging) op tot meer dan zeventig procent. Reden waarom het gebruik van hagellood door jagers is verboden. Maar dan lees ik iets dat heel herkenbaar is voor mij als voormalig zeevisser: in de sportvisserij is lood nog altijd gangbaar. Hoeveel ton aan lood komt jaarlijks in het milieu terecht? Het moeten vele, vele tonnen aan gewicht zijn. En die vele tonnen moeten nog altijd hun uiterst giftige sporen trekken in alle organismen die in en op het water leven, waaronder de knobbelzwaan, maar ook de vissen die de sportvissers soms mee naar huis nemen voor in de pan… In hoeverre lood nog altijd een doodsoorzaak is onder knobbelzwanen, wordt niet duidelijk in deze biografie, maar dat het gebruik van lood door de sportvisserij verboden moet worden, lijkt me wel duidelijk. Het gebruik, en vooral het verlies, van lood was voor mij één van de redenen om mijn hengels aan de wilgen te hangen.

De knobbelzwaan. Veel vogelaars kijken er niet naar om, of speuren een weiland vol knobbelzwanen slechts af om te onderzoeken of er wilde zwanen of kleine zwanen tussen staan. Veel boeren zijn de knobbelzwanen ook liever kwijt dan rijk, maar wat boeren ook proberen, afdoende is het zelden. Je moet namelijk telkens een nieuwe list bedenken wil je de knobbelzwanen afschrikken. Van een wapperend lint trekken de knobbelzwanen zich een tijdje iets aan, maar zodra duidelijk is dat het lint geen gevaar betekent, trekken ze zich er niets meer van aan en zitten ze pal naast de paaltjes te slapen. En hetzelfde geldt voor gaskanon, vogelverschrikker en zo nog een paar methoden.

Ondertussen verdedigt menig knobbelzwaan met het nodige geweld zijn territorium. Ik geef toe: nestelt er eentje midden op de tiendweg bij mijn woonplaats, dan loop ik ook even om. En toen ik dit voorjaar op mijn buik een familie knobbelzwanen lag te filmen en de pater familias met opgezette veren op mij af kwam stuiven, deinsde ik met kloppend hart terug. Maar komt een familie knobbelzwanen met zoevende vleugels over vliegen, dan kijken de meeste mensen, ook vogelaars, toch geïnteresseerd op, dat dan toch weer wel. De één kijkt vertederd toe, een ander is geïmponeerd. De knobbelzwaan is en blijft één van de meest sierlijke vogels van ons land. Iedereen kent hem, maar niet iedereen is bekend met het leventje dat deze schoonheid leidt. En daarom deze biografie. Soepel en levendig geschreven en met een mooi fotokatern in het midden. Voor elke vogelliefhebber, ecoloog en zwanenliefhebber geschreven.

De knobbelzwaan / Ton Eggenhuizen / Atlas Contact / als paperback en als e-book

Verwelkom nieuw leven in jouw tuin dit broedseizoen!