Recensie: De fuut, Jan Johan Vlug

Een omvangrijk boek ligt voor me. Ik las het in mijn vakantie en dat deed ik met heel veel plezier. Laat je door de omvang niet afschrikken, de schrijfstijl van Jan Johan Vlug is bijzonder soepel. Zelfs de wat ingewikkelder onderwerpen lees je ‘als vanzelf’. En zijn kennis over de fuut is enorm! Alles wat je wil en moet weten over de fuut en zijn familie vind je in het boek De fuut, een nieuw deel in de mooie vogelserie van Atlas-Contact en ik durf hier al wel te zeggen: hét standaardwerk over de fuut.

Gelukkig gaat het goed met de fuut (en dan doel ik op de ‘gewone’ fuut). Schatte de bekende Jac. P. Thijsse in 1932 dat de populatie in Nederland nauwelijks de 300 broedparen zou halen, nu broeden er volgens Vogelbescherming Nederland jaarlijks tussen de 11.000 en 16.000 paartjes in ons land. En in andere landen vertonen populaties diezelfde sterke groei. Tot mijn grote verrassing blijkt Finland zo ongeveer de koploper in West-Europa te zijn met ongeveer 30.000 broedparen.

En dan heb ik meteen al verraden dat de auteur ook heel veel over de grens te vinden is. Noord-Duitsland is een geliefd gebied. Daar observeert hij ook de roodhalsfuut en de kuifduiker (en die twee andere futensoorten die er voorkomen, geoorde fuut en dodaars), maar de roodhalsfuut nog het allermeest heb ik de indruk. Roodhalsfuut en ‘gewone’ fuut komen in dezelfde wateren voor en bejegenen elkaar tijdens de broedperiode ronduit agressief. Dat zou een verrassing voor me zijn geweest, ware het niet dat ik in de Nieuwe Dordtse Biesbosch futen buitengewoon agressief zag reageren op geoorde futen. Delft de geoorde fuut dan vrijwel altijd het onderspit omdat hij een stuk kleiner is, daar geldt dat niet per definitie voor de roodhalsfuut. Die is weliswaar kleiner dan de fuut, maar niet zo heel veel kleiner. De roodhalsfuut is echter een nog grotere vechtersbaas dan de fuut, zo lees ik in het hoofdstuk over agressie.

De toename van de populatie heeft voor een belangrijk deel te maken met een betere bescherming. Tot in het begin van de twintigste eeuw werd ook de fuut fel bejaagd vanwege zijn veren. De damesmode bleek een dodelijke factor van formaat, en niet alleen voor zilverreigers en visdiefjes naar ik meende. Ook de fuut was de klos. Zijn extreem dichte verendek op de buik werd hem fataal. Van de veren, die aanvoelen als zacht satijn, werd futenbont gemaakt. In tal van landen stond de fuut op uitsterven. Maar damesmode is aan heftige veranderingen onderhevig. Toen de dames hoeden met veren te gewoon begonnen te vinden, zette men gewoon hele vogels op de hoed. Een sterntje hier, een fuutje daar. Het is eigenlijk ongelooflijk als je erover leest.

recensie de fuut jan johan vlug

Wat ik niet wist, en nu wel, is dat op alle continenten, behalve Antarctica, futensoorten leven. Het is zelfs zo dat ‘onze’ fuut ook in Azië, Afrika en zelfs in Australië en Nieuw-Zeeland voorkomt. Dat verbaasde me enorm. Wat een verspreidingsgebied heeft onze fuut! Maar de meest verrassende ontdekking was dat futen verwant zijn aan een wel heel bijzondere en totaal onverwachte soort namelijk aan de flamingo. Deze twee families hebben dus eenzelfde voorouder en dat moet een voorouder zijn geweest die kon zwemmen en duiken.

Zo rijk is het boek De fuut dat ik onmogelijk alle onderwerpen die de auteur bespreekt kan vermelden in deze bespreking. Ik stip slechts een paar onderwerpen aan die mij aanspraken.

Zo heb ik het hoofdstuk over het eten van veren met extra aandacht gelezen. Het eten van veren is een unieke eigenschap van fuutachtigen. Ik nam aan, zoals heel veel mensen, dat futen veren eten om braakballen aan te maken waarmee ze onverteerbare zaken naar buiten kunnen werken. Dat blijkt iets anders te liggen. Uit onderzoek blijkt dat de veren in de maag het verteringsproces verbeteren. De prop met veren voorkomt dat nog onverteerde voedseldelen en afvaldeeltjes in de darmen verdwijnen. Vooral futen die veel ongewervelde diertjes eten hebben baat bij de veren, omdat ongewervelde dieren veel onverteerbare delen bevatten zoals de pantsers van waterkevers. Futen die vooral vis eten hebben die veren iets minder hard nodig. Maar ergens moet in een stamvader van de futen hebben rondgezwommen die zich toelegde op ongewervelde diertjes. Die ontwikkelde de gewoonte om veren te eten en gaf die door, ook aan de futensoorten die zich toeleggen op het eten van vooral vis. Helaas, zoals altijd zijn er uitzonderingen op de regel: de grijskopfuut en de Nieuwe-Zeelandse fuut eten nauwelijks veertjes, maar eten vrijwel uitsluitend ongewervelde diertjes. Ze zouden volgens de theorie dus juist veel veren moeten eten. Onbekend is waarom deze twee soorten de uitzondering op de regel zijn.

Futen kunnen bijzonder agressief reageren op soortgenoten, helaas gaat het onder ornithologen ook wel eens mis. De Duitse psycholoog en vogelaar Frank Spletzer ontwikkelde een theorie waarom fuut en roodhalsfuut zo agressief op elkaar reageren. Jan Johan Vlug uitte tijdens een gezamenlijke vogeltocht zijn twijfels, maar deed dat wellicht iets te veel op de Hollandse, lees: directe, wijze. Frank was zo beledigd dat hij hem de auto uit zette. Jan Johan mocht terug lopen en heeft Frank daarna nooit meer gezien.

Af en toe kom ik een bekende plaats tegen in De fuut. Gerard Ouweneel, een bekende vogelaar, geeft ergens in het boek aan dat hij op de Grevelingendam groepen roodhalsfuten zag. Dat moet de zogenaamde Hoek van Sint-Jacob zijn, waar ik tot heden vruchteloos met mijn kijker het water afspeur op zoek naar roodhalsfuten in zomerkleed. Op de Brouwersdam maak je meer kans, maar dan zijn die prachtige roodhalsfuten aanmerkelijk saaier. Je ziet ze daar namelijk vooral in de winter en dan zijn ze evenals alle andere futensoorten wit-grijs-zwart. Aan de rui en het onderhouden van het verenkleed wijdt Vlug een uitgebreid hoofdstuk. De Mokkebank in het IJsselmeer is een mythische plaats onder vogelaars. Daar ruiden tot in de jaren zeventig enorme aantallen futen. Nu vind je er hooguit nog een paar honderd. Waar de rest is gebleven, is nog altijd een raadsel. Maar in dit verband, en niet alleen in dit verband, kom je de naam van Theunis Piersma tegen. Deze trekvogelspecialist verrichtte ook uitgebreid onderzoek naar futen. Daarvoor is het IJsselmeer heel geschikt. Niet alleen omdat je er veel futen vindt, maar ook omdat futen helaas heel vaak de netten van vissers inzwemmen. De verzopen futen laten zich vervolgens prima onderzoeken. Hij viste 1.300 futen uit de netten, sneed ze open en analyseerde wat de futen zoal aten. Het bleek dat het dieet in de maanden augustus tot en met maart voor 85% uit spiering bestond.

En zo passeren ontzettend veel onderwerpen de revue. Van voedselvluchten tot seksuele selectie. Concurrentie van verwanten, nestbouw, het uitkomen van de eieren, de verzorging van de kuikens en de trek. En dan moet ook de beschrijving van alle fuutachtigen buiten Europa met ere worden genoemd. Het aardige is: je kunt ze ook nog bekijken, want er is een fotokatern met prachtige kleurenfoto’s ingevoegd. Het boek eindigt met een inventarisatie van de bedreigingen voor de fuut en zijn verwanten. Helaas zijn drie ons bekende soorten inmiddels uitgestorven: de Alaotra-dodaars, de Atitlánfuut en de Andesfuut. Vijf andere futensoorten worden thans bedreigd.

Deze bespreking schiet aan alle kanten te kort. Het boek De fuut is veel te rijk om alle aspecten te benoemen laat staan om die ook nog meer te duiden. De fuut is een oerhollandse vogel. Iedereen kan hem in zijn of haar omgeving zien. Wil je alles te weten komen over de fuut en zijn verwanten, lees dan dit boek. En dat geldt ook voor wie meer dan uit interesse naar futen kijkt. De auteur hanteert een bijzonder soepele stijl zodat je zelfs de ingewikkelder thema’s als naamgeving en de evolutie van de fuut haast ‘als vanzelf’ leest. Kortom, dit is hét standaardwerk over de fuut en een regelrechte aanrader voor elke vogelaar.

De fuut / Jan Johan Vlug / Atlas-Contact / als paperback en als e-book

Verwelkom nieuw leven in jouw tuin dit broedseizoen!